Doodstil

Nu lag ze daar. Doodstil. Dit kon niet waar zijn.

Ik staar voor me uit. Ik lig in een ziekenhuisbed, ik zie mijn man en ik zie de zuster heen en weer bewegen. Maar echt zien, doe ik ze niet. Ik heb m’n ogen open maar het komt niet meer binnen. Alles wordt steeds waziger. Ik wil het ook niet meer binnen laten komen. Ik wil hier gewoon liggen en verdwijnen. Oplossen in het niets. Dit wil ik niet meemaken. Ik kan het gewoon niet geloven dat ik net mijn prachtige lieve baby’tje van 17 weken heb opgevangen in de wc. Ik wist al dat ze dood was, daarom was ik al in het ziekenhuis. Daarom zijn mij weeënopwekkers gegeven. Daarom was ik hier, om haar geboren te laten worden. Maar nu het echt is gebeurd, nu ik de dood, haar dood, tussen mijn vingers heb gevoeld is het me allemaal te veel. Ik wil hier niet meer zijn. Ik wil me terugtrekken om niet meer tevoorschijn te komen. Ik had haar vast, haar ieniemienie lichaampje, zo perfect van de imperfectie, zo nog niet klaar om geboren te worden.

Het is allemaal ineens zo snel gegaan.

Een routine afspraak in het ziekenhuis, eindigt in stilte.

De dag ervoor had ik een routine afspraak. Ik liep al in het ziekenhuis omdat ik vanwege een bipolaire stoornis lithium moest gebruiken. Er was een heel plan vanuit de pop-poli, welke en de hoeveelheid medicatie, drie dagen opname na geboorte, geen borstvoeding i.v.m. medicatie maar ook vanwege de nodige nachtrust. Alles was bepaald. Daarnaast had het ziekenhuis toen nog een centering-groep; gezamenlijk met meerdere vrouwen controle in het ziekenhuis. Dit was de tweede bijeenkomst en het was al niet meer zo spannend als de eerste keer. Ik voelde me eindelijk niet meer zo ziek en moe. Ik was blij dat dat over was en ik nu echt kon gaan genieten van de zwangerschap. Ik was heerlijk aanwezig en veel uitbundiger dan mijn meestal overheersende onzekere zelf.

Na het groepsgebeuren werd er bij iedereen om de beurt naar de hartslag van het kind geluisterd. Ik had geen haast en stel mezelf niet graag op de voorgrond dus ik was als laatste. Ze kon de hartslag niet vinden. Nog een keertje zoeken, nee, hij kwam maar niet tevoorschijn. De verloskundige stelde mij goed gerust. Ik maakte me eerlijk gezegd totaal geen zorgen en zat nog grapjes te maken. Het lukte echt niet. “Dit komt vaker voor dus dan gaan we het met een echo doen”, zei de verloskundige. Deze verloskundige was echt goed in het geruststellen en ik was gewoon nog zo blij dat ik een extra echo kreeg. Ik liep vol zelfvertrouwen door de lange lege gang, naar de volgende kamer en naar de onderzoeksbank. Ik ging erop liggen en keek er naar uit om mijn prachtige baby weer even te zien.

Het was gelijk de eerste keer raak. En nu lag ze daar.

Ik zag haar wel, maar ze bewoog echt niet. Je kon al gelijk zien dat dit geen levende baby meer was. Maar ik kon het niet zien. Ik wou het niet zien. Ondertussen bleef de verloskundige nog zoeken. Ze zei dat het misschien aan haar lag en dat de gynaecoloog wel kon helpen. Ik kon het niet geloven. Ik was zwanger, eindelijk na jaren van therapie en mezelf kwellen hadden we eindelijk de stap durven maken om een baby te krijgen. Om het echt te gaan proberen. Het was gelijk de eerste keer raak. En nu lag ze daar. Doodstil. Dit kon niet waar zijn. Nee, ik ben zwanger, ik heb een baby in me. NEE!

Ik barst in tranen uit. Zo’n intens verdriet. Zo’n groot verlies. Ik heb nooit kunnen huilen. Af en toe wat tranen die ik niet meer terug kon dringen. Af en toe wat tranen terwijl ik een rivier van binnen voel die eigenlijk naar buiten moet. Af en toe wat tranen, maar nooit écht huilen. Maar nu huil ik. Ik voel het vanbinnen verscheuren en het komt eruit. De tranen, het geluid, het gevoel, het komt eruit. Het maakt me niet uit wie er om me heen is, normaal is dat al een reden waardoor het stopt, maar nu stopt het niet. Ik huil en ik huil en ik huil.

Ik weet niet meer precies hoe het verder ging. Ik kon uiteraard m’n man bellen om me op te halen, ik was er met de fiets naar toe. Wat was dit verschrikkelijk om het hem zo te moeten vertellen. Over de telefoon. Dit wou ik niet, maar er was geen andere optie. Ik voelde me zo bezwaard dat hij met dit nieuws nog moest gaan rijden, in zijn eentje naar mij toe.

Hoe verder? Gelijk kwam de optie dat dat met weeënopwekkers kon in het ziekenhuis. Ik kon er even over nadenken. Er was ook de optie om de natuur af te wachten maar dat kon erg lang duren. Het klonk niet echt als een optie om weken te wachten. Ik wou haar gelijk uit me hebben. Met de kennis die ik nu heb, had ik het liever afgewacht maar ik voelde me zo beetgenomen. Ik was zo blij dat ik zwanger was, zo blij met de extra echo, zo blij dat ik al een buikje had. Dat buikje moest weg. Dat blije gevoel was al weg en elke herinnering eraan wou ik zo snel mogelijk weg hebben.

Hier lag ik nu, zonder baby in mijn buik of in mijn handen.

De volgende dag kon ik bellen voor een afspraak voor een dagopname. Dat heb ik gedaan en de daaropvolgende dag was aangebroken. Hier lag ik nu, zonder baby in mijn buik of in mijn handen.

Weeënopwekkers zijn iets mysterieus. Je krijgt eerst koorts, en ondanks dat de situatie er totaal niet naar was, vond ik dit fascineren en spannend om mee te maken. Ik ben namelijk nooit ziek. Iedereen wordt maar ziek om me heen, vooral m’n man. Er hoeft maar iemand te niezen en hij heeft de griep. Ik niet, dus koorts; dat ken ik niet. Ik vond het wonderbaarlijk hoe ik het koud en warm kreeg. Hoe ik zat te rillen van de hitte. Ik vond het een prachtige sensatie. Er begon ook al wat in mijn buik. Dus ik dacht nog snel naar de wc te kunnen voordat het echt zou beginnen. Ik wou niet in bed plassen tijdens het baren.

Ik ga naar de wc, doe m’n broek omlaag, ga zitten en wil gaan plassen maar voel al gelijk dat het niet plas is wat eruit wil komen. Het gaat zo snel, ze komt gewoon. Nu. Ik roep naar Jeff dat ze komt.  Zo klein, ik voel haar door mee heen gaan en kan haar gemakkelijk opvangen. Ik heb haar vast. Veel te klein en glibberig van de ontbinding. Mijn man komt in paniek binnen. “Wat moet ik doen?” totaal in de paniek. Ik voel me rustig en tevreden; ik heb mijn baby vast. In een nogal ongemakkelijk positie omdat de navelstreng erg kort is, maar ik heb mijn baby vast. Ik wil haar niet meer loslaten. “Wat moet ik doen?”, vraagt hij nogmaals. “Ga maar naar de gang om de zuster te halen, het gaat goed”. Ik ben de rust zelve. Ik wil eigenlijk niet gestoord worden. Ik wil hier staan en mijn baby vasthouden. Haar bewonderen ook al zie ik al dat anderen haar niet zo prachtig zullen vinden als ik. Ik zie een veel te klein mensje, met alles erop en eraan maar met nog net niet de goede verhoudingen. Een hoofdje wat echt veel te groot is voor d’r romp. Hele kleine dunne armen en benen. Grijs en vingers die alweer aan elkaar geplakt zijn, terug naar af. En ze was nog maar net onderweg. Maar o zo mooi. Maar voor ik het weet staat daar al die lieve en daadkrachtige zuster die zegt dat ik haar nu aan haar kan geven. Het voelt heel dwingend. Dat het wonderbaarlijk is dat ik haar vast heb, dat de meeste ze in de wc laten vallen van paniek. Wat een verschrikkelijke gedachte. Mijn prachtige baby in de wc laten vallen. Ik wil haar niet afgeven maar het voelt raar dat ik dat niet wil. Ik geef haar met tegenzin af en samen gaan we naar het bed terug.

Ik wil vervagen, niet meer terugkomen.

De navelstreng wordt afgebonden en vervolgens moet de placenta geboren worden. Dit koste meer moeite. Ik durf niet te persen, ik heb immers nog steeds niet geplast. Uiteindelijk word ik over die gêne heen geholpen en komt daar ook de placenta. Het is nu klaar. Emma ligt al in het kistje wat we hadden uitgezocht en ik lig alleen in bed.

Ik voel me zo alleen. Ik keek er zo naar uit om deze baby te dragen en er voor te gaan zorgen en nu was ze al van me afgenomen. Nu ligt ze daar op een tafeltje naast me met koelelementen om haar heen. Net wel en net niet een baby te zijn.

Ik voel me terugtrekken. Ik ken dit gevoel, dit deed ik vroeger ook aan de eettafel als het te druk om me heen werd. Dan ging ik in mijn eigen wereldje zitten waarin alles om me heen vervaagde. Daar wil ik nu ook heen, ik wil vervagen maar nu niet meer terugkomen. Verder en verder gaan in het niets. Niet meer spreken. Niet meer aanwezig zijn.  Zijn maar er niet zijn. Nee, niet eens zijn. Gewoon verdwijnen. Verder en verder en verder. Alsjeblieft, neem me mee. Laat mij alles en iedereen om me heen kunnen loslaten en neem me mee.

Het gaat niet, ik moet terugkeren. Ik moet er zijn. Ik moet dit voelen. Ik moet dit samen met mijn man doormaken. Dit is van ons, niet alleen van mij. Met de grootste moeite keer ik me naar hem toe, vind zijn hand, kijk hem in de ogen, zie de dezelfde pijn naar me terugkijken en voel het overweldigende verlies wat ons is toegevallen.